Groep Irakezen eist schadevergoeding van Nederlandse staat na bloedige luchtaanval op IS-bommenfabriek
Gepubliceerd op 24/10/2023 09:00 in Binnenland
Acht jaar na de Nederlandse luchtaanval op een IS-bommenfabriek in Hawija, eist een groep Irakezen vandaag een schadevergoeding van de Nederlandse staat. Bij de aanval in 2015 kwamen zeker 70 burgers om het leven. Deze aanval wordt gezien als een van de bloedigste in de strijd van de internationale coalitie tegen Islamitische Staat. Wereldwijd is dit de eerste rechtszaak van burgerslachtoffers van de luchtoorlog tegen de terreurorganisatie.
De groep bestaat uit elf Irakezen die hun elf familieleden, waaronder negen kinderen, hebben verloren als gevolg van de Nederlandse aanval. Aangezien de aanval werd uitgevoerd door Nederlandse F-16-piloten en vooraf werd goedgekeurd door Nederland, eisen zij een individuele schadevergoeding van Nederland. Enkelen van hen zullen vandaag hun verhaal doen tijdens de zitting in Den Haag. Andere nabestaanden kunnen de rechtszaak volgen via een livestream in Hawija.
De zaak draait om de procedure die is gevolgd voorafgaand aan het bombardement, zoals blijkt uit de stukken die door beide partijen naar de rechtbank zijn gestuurd. Aangezien Nederland alleen luchtaanvallen wilde uitvoeren waarbij geen burgerslachtoffers werden verwacht, berekende een Amerikaans team van tevoren nauwkeurig wat de impact zou zijn van zes kleine precisiebommen. Hieruit kwam de conclusie naar voren dat als de aanval 's nachts zou worden uitgevoerd, er hoogstwaarschijnlijk geen burgerdoden zouden vallen.
Echter, er werd niet berekend wat er zou gebeuren als de geïmproviseerde autobommenfabriek van IS zelf zou ontploffen. Volgens het ministerie van Defensie was er al veel ervaring opgedaan met het uitschakelen van bommenfabrieken en ging men ervan uit dat alleen de directe omgeving beschadigd zou worden.
Dit bleek een misvatting te zijn. De explosie die volgde was tot op 60 kilometer afstand te horen, beschadigde ongeveer 400 gebouwen en eiste het leven van burgers in de wijde omgeving.
Volgens advocaat Liesbeth Zegveld, die de nabestaanden vertegenwoordigt, kan Nederland verweten worden dat er twee fouten zijn gemaakt. Ten eerste hadden Nederlandse militairen moeten onderzoeken hoeveel explosieven er aanwezig waren om te bepalen wat er zou gebeuren als de fabriek zou ontploffen. Daarnaast hadden ze volgens haar moeten weten dat vluchtelingen in de bedrijfsgebouwen rondom de fabriek verbleven. Vanwege het ontbreken van deze kennis had de aanval volgens haar niet mogen plaatsvinden.
De landsadvocaat betoogt daarentegen dat de fabriek voorafgaand aan de aanval lange tijd geobserveerd werd en dat er 's nachts geen vluchtelingen in de directe omgeving aanwezig waren. Bovendien kon men volgens de landsadvocaat niet van tevoren weten dat er zoveel explosieven aanwezig waren. Als men alleen nog aanvallen zou mogen uitvoeren waarbij de hoeveelheid explosieven bekend is, zou er nooit meer een bommenfabriek worden aangevallen, aldus de landsadvocaat.
Verder blijkt uit het verweer van de landsadvocaat dat de procedure die is gevolgd anders is dan Defensie eerder heeft beweerd. Aan de Tweede Kamer werd namelijk verteld dat de Nederlandse senior militair die elke aanval vooraf moest goedkeuren, de Red Card Holder, nauw betrokken was bij de voorbereiding van de aanval vanuit Qatar. Nu blijkt echter dat de Red Card Holder feitelijk de detachementscommandant van de F-16-piloten was die zich op dat moment in Jordanië bevond. Minister Ollongren van Defensie heeft hierover een brief